Van stad naar huis en van huis naar stad. Daar mag je dan zitten van jezelf, op een bankje. Alleen, en veel mensen om je heen. Cirkels vermijdend en cirkels oplossend, vooral de cirkel van het moeten en het niet hoeven te mogen. Mogen niets doen, mogen staren en vooral niets terugdoen. Je hebt wat eten of wat drinken, of allebei, en je hebt plaats genomen op het plein, in jouw stad of plaats. Hoe al die mensen om je heen hun weg vinden vraag je je niet af en het maakt je ook niet uit, want jij hoeft niets. Je praat in je hoofd met jezelf en neemt een slok of hap. Soms zien mensen jouw daar zitten en je laat ze kijken. Jij neemt even tijd voor jezelf om het allemaal even niet te weten, om er helemaal niets meer van te begrijpen. Je besluit dat lekker zo te laten. Dat ruimt op en je laat het plein voor wat het is; een plaats van komen en gaan. Je loopt weg en laat jezelf daar zitten.
Waar dacht ik ook al weer aan?