Op de stronk juist boven t' veld zit daar janne neer geteld.
Stil bedroefd en neergezeten, zoekt hij weer de zin van t' leven.
Goed van zinnen en van geest, is hij wel wat weer bevreesd.
De dagen blijken lang te zijn maar ze krijgen hem niet klein.
Droevig denkend in gedacht kijkt hij recht tot in de gracht.
Vol met modder en met vuil ziet hij dan de volgende krui.
Zo ziet janne dan zijn leven, en moet hij wel wat meer gaan geven.
Krachtig denkend aan die vracht, overkomt hem weer wat macht.
Dat is dus wat janne zoekt en blijkt nu wat meer gehoekt.
Zonder klagen maar met vragen blijven hem de dagen plagen.
Janne toch roept heel het veld, alles is u toch verteld,
met de dagen en t' vergeten kun je weer jezelf gaan wezen.
Goed gefluistert mompeld janne, maar daarin zal ik gaan wannen.