Bloemend o zo mooi, de lucht, een mooie zomertooi.
Vrolijk komt ze bij, en zegt lekker hey.
Haar ogen zijn zo vrolijk, en ook wat ochtendglorend.
Met haar mond schetst ze de kleuren van felle zomergeuren.
Van in haar boezem sprekend begin ik haar te strelen.
Ik vat haar met mijn hand en bekijk haar met een glans.
Nu wil ik ze niet meer kwijt en krijg ook geen verwijt.
Vanop een afstand ga ik kijken naar haar sierlijk slanke lijnen.
Met een innerlijk gebaar beweeg ik weer tot haar.
Dan kan ik het niet meer houden, en moet ik haar gaan louteren.
Ik neem haar mee naar binnen en daar kan het beginnen.
Mooi en prachtig is de roos, want t' is ik niet die ze koos.