Zij schiepen ons uit stof van de aarde,
wij rezen de tempels, voor hen als dank
waar wij hen konden eren naar hun rank
en zij ons beschermden tegen geweld.
In het Noorden verschijnen nu zwaarden,
de barbaren, die aan komen rijden:
vrouwen rennen terwijl mannen strijden,
vechten voor vrijheid op 's vaderlands veld.
Ik kan mijn lichaam wel achternagaan,
en lijden, tot het eind van mijn Latijn,
maar ik ren, in de tempel zal ik bidden.
Zij maken het gelijk aan het ontstaan,
als ik buiten kom, zal al weer stof zijn:
ik leef nog, in de gift uit ons midden.