Schedel
Met je oogkarkassen hol en groot,
je benige tanden open
en bloot lach je mij toe
vanuit de onontkoombare dood.
Eindeloos geduldig, geen haast,
het leven is geleefd, de storm
der emoties is uitgeraasd.
Zachtjes beroeren mijn vingers
de contouren van jouw kaken, teder
alsof ik een slapende niet wil laten ontwaken.
Wat was je naam, wie had je lief, behoorde je toe
aan een machtig man of misschien aan een armetierige dief. Heb je veel gelachen of liefde gehad,
was je verwonderd over de wereld die je schoorvoetend betrad. Nu je mij zo eindeloos geduldig aanstaart, waren alle zorgen in jouw beperkte levenstijd het bedenken waard? Wat maakte je blij of juist bang, vond je het leven te kort of misschien juist te lang. Overheerste het geluk of de pijn….
de brandende vraag…
hoe was het om jou te zijn?
Nu kan ik slechts naar het verhaal gokken,
koester ik een leeg huis waarvan de bewoner
al lang geleden is vertrokken.
In een flits zie ik mijn eigen schedel, door de tijd omgeven en verweest, verloren starend naar de wereld, achtergebleven behuizing van het leven dat ooit in hem is geweest.
Overheerste het geluk of de pijn…
een onbeantwoorde vraag….
hoe was het om mij te zijn.