Ik ben zo alleen,
zo alleen dat zelfs mijn tranen zich verbergen
achter mijn ogen en opgedroogd lijken.
Ik kan geen traantje meer wegpinken,
want de expressie in mijn gezicht is gewoonweg verdwenen.
Het lachen is voorbij,
zelfs voor mij.
De lusteloosheid lijkt maar niet te verdwijnen,
het overheerst mijn goede gevoel.
Kan het ooit die berg opklimmen
of moet het weer rusten in die woestijn.
Met mijn gezicht in het zand, dansen mijn gedachten, tussen de paardenbloemen, op de wolken.
Maar in mij komt er geen beweging meer,
zelfs mijn arm bewegen doet me zo veel zeer.
Ik kan niet meer waaien en zeggen dat ik hier hulp nodig heb.
Ook dat is voorbij,
zelfs voor mij.