Gevangen op de bodem van een diepe kuil
zaten kikkers met zijn twee
en kwaakten dag en nacht
het ganse ach en wee.
Ze kwekten in klaaglijke klanken duidelijk en luid:
“Help ons en haal ons hier alsjeblieft weer uit!â€
“Gaat niet, lukt nietâ€, klonk het dan van boven,
“jammer, maar in een uitweg moeten jullie niet gelovenâ€.
Één kikker gaf het spoedig op en toonde geen verweer.
“Het is alles zinloos ik spring niet langer meerâ€.
Hij jammerde en piepte, het arme beest,
zat bij de pakken neer en gaf de geest.
De ander dacht na en met zijn eigen specialiteit
gooide hij zichzelf volledig in de strijd.
Hij sprong en sprong zo hoog als hij maar kon
iedere dag wat sterker, wat hoger, in de richting van de zon.
En zo ineens op een goede dag,
bereikte hij de rand met een glunderende lach.
Zo omarmde hij de horizon
waarvan hij in de kuil alleen maar dromen kon.