Ik zaaide sterren in zijn hoofd,
toonde hem mijn rode robijnlippen, mijn honingzoete dijen, mijn vreemde dromen,…
Maar daar hield hij niet van.
Ze brachten onrust in zijn hoofd en in zijn lenden.
En nu, moet ik hem uit mijn haren, van mijn lippen, uit mijn hoofd en uit mijn dromen wassen.
Ik moet.
En toch.
Wil hij zijn zorgen in mijn handen leggen,
ik aanvaard ze.
Wil hij dat ik aan hem denk,
ik zal het doen.
Wil hij mijn haren strelen,
ik leg mijn hoofd in zijn schoot.
Wou hij nu toch maar…