Misschien was vandaag wel de dag dat ik dacht je gezien te hebben aan het strand, wandelend met de liefde in je armen en kijkend naar golven, wetend dat die je meegeven wat je hoort te zijn. Gordijn en wind blaast de deur naar die armen open en lacht zachtjes een fluisterliedje toe. Loop maar, ik voel je hier liggend in het gras voor mijn huis. Mijn armen wijd open, reikend naar de stam vlakbij. Ik zie lucht, wolken drijvend naar dezelfde zee en loop naast je in het zelfde lied. Anders veranderd de hemel nooit zo snel, nu wel. Nu hoeven we niets te zeggen, evenmin wat uitleggen. Bemin je tomeloze gewaad en zachte handen. Al die landen belanden hier aan de kust, spoelen aan, laten schelpen liggen vissend naar adem, vingers raken hoe we open zijn gegaan. Het goud reist met de zon en beschijnt ons schouwspel, hoe kijkt wie mee? Vast de zeemeermin in de zee die zingt naar amoeben kiemend naast elkaar. Zing mee en spreid je armen via het zand naar mijn stam en beland in de ruimte tussen eilanden. De zandbank verwelkomt ons, het diepe water komt straks wel. Een kus voor het onbekende, voor de tijd die niet meer belangrijk is. Zoet en zout stroomt langs, het water heeft nu een andere smaak. Het is zondag, wij bestaan.