Ben ik spontaan de krant gaan lezen,
Het is kwart voor 7,
Zie ik een merkwaardig kopje
‘Avondje uit, loopt uit de hand.’
Beginnen m’n handen lichtjes te beven,
Werd er gevochten,
‘Met twee tegen acht.’
Kijk ik half bezopen naar de zin.
‘Is dat niet oneerlijk?’fluister ik zacht.
Getuigen spraken:
‘De twee begonnen met knokken,
werd eentje koud gemaakt,
de ander bleef maar vechten,
hoe vaak hij ook werd geraakt.’
‘Ze stonden met z’n 3e voor hun huis in de kou,
het was nog donker, het voelde niet goed,
kwamen ze vol agressie met twee messen
en een knuppel naar buiten,
wegrennen moest!’
Rende een jongen keihard weg,
Terwijl de ander de een probeerde mee te sleuren.
‘Ren toch weg!’
Dapper was het wel,
Maar beseffen ze niet wat allemaal niet kan gebeuren?
‘De lafaards er was niet mee te spreken.
Terwijl de jongen het alleen maar goed wilde maken,
Had je gezien? Hoe ze uit hun ogen keken?’
Troosteloze regen droop over hun gezicht,
werd geschreeuwd: ‘Wegrennen’ ‘Verdomme ren nou weg!’
Werd hij neer gebutteld het was niet om aan te zien,
Gaf hij toe ‘Jullie hebben gewonnen.’
‘Laat hem toch met rust zeg!’
De ander werd ook geslagen,
Terwijl de anderen,
het vanuit de verte aanzagen,
Wat konden ze dan doen?
Wat had dit alles met wat eergevoel
En een stom handje te doen?
Tenslotte viel het witte gordijn.
‘1 verdachte opgepakt, 10 getuigen.’
Niemand zwaar gewond, god moge bij hun zijn,
Is het alweer licht,
Sluit ik m’n ogen,
gooi ik de krant achter me dicht