...
Buiten, waar triest grauw wolkendek
als boulevard van oude soberheid
ligt - te wachten tot wij, slachtoffers
van gelatenheid, haar als lam betreden
betreurt, en ontmoedigt - de leegte in
Buiten, waar boom al kaal, en straat- al
nat en vuil, als glimlach is van droefenis;
een onwelkom is – een ongastvrij verzoek
Buiten, waar dier zijn poot de pap
verlaten heeft, geen spoor, geen jacht
slechts als duizelende ledigheid voor ligt
vol jammer en kille naargeestigheid
niet voor ons, maar wel in pen – zichtbaar
Buiten, waar haarden hoog en lichten fel
al vroeg de dag de diensten doen, in oneer
het huis in vals behagen baden laat
Buiten, waar alles draagt het vale kleed
knorrig en gemelijk, een ontroostbare stoet
van doffe dingen, en drassig blad - o buiten!
ik vervloek u, juist nu, nu binnen, mij is –
als cel, als grot, als ongekozen schuil
Buiten, waar de zijde draad van leven, is
doorweekt en niets meer mee geweven kan
- krijgt van mij geen zinnen meer
F.