Hij heeft het willen delen.
Met haar.
Met wat anderen omschrijven als ‘een grote liefde’.
Hij noemt haar zijn teruggevonden samenzweerster.
Hij vergeet haar meisjesnaam.
Namen verlies je zo makkelijk.
Je hoeft ze enkel op een papiersnipper te schrijven en aan de wind toe te vertrouwen.
Hij durft haar niet aan te raken uit angst voor het verlies.
Een eerste kus, een eerste streling krijg je nooit meer terug.
Ook niet als je je ziel verkoopt en belooft van niet over je schouder te kijken.
Nachten lang staren de godenkinderen elkaar in de ogen. Hij hoopt rust te vinden in het donker van haar ogen.
Hij vergist zich.
Donkerte vult, verziekt, verontrust, slurpt.
De toestand wordt onhoudbaar.
Sluit zij haar ogen, dan laat ze hem sterven.
Houdt ze haar ogen open, dan vermoordt ze hem evenzeer.
Ze vindt een oplossing.
Zij zal sterven.
En ja, ze sterft.
Voor hem.
Hij huilt niet.
Hij schreeuwt niet.
Zijn bloed houdt op met stromen.
Zijn ogen worden helderblauw uit wraak tegen het donker.
Het wordt stil in en rond zijn lichaam.