God was in een vrijgevige bui toen hij gemaakt werd.
Hij was mooi.
Staalblauw en ravenzwart.
We waren vijf en probeerden de regen in te halen.
We luisterden naar de aarde in de hoop het gras te horen groeien.
Hij was vijf en ging dood.
‘Jij zal nooit een kind moeten begraven’ zei zijn moeder onhoorbaar tegen mijn moeder.
’Wees daar maar niet zo zeker van, moeder.’ galmde het door mijn hoofd.