Kabbelend, golfjes tegen de kade
Een prettig gehoor
Geen plaats voor het kwade
Dat onze liefde de grond in boor.
Jou warme hand in de mijne
Een ander klein handje in de zijne
Een zachte zwoele zomerwind
Die mijn herinneringen prikkelt
Wij samen eensgezind
In een hechte band gewikkeld
De hemel gevuld met pinkelende lichtjes
Afgewisseld klein en groot..
De contouren van jou gezicht
Scherp afgetekend in het maanlicht
Zachtjes krakend, de touwen van de afgemeerde vissersvloot.
Oh, zou menigeen zich niet berouwen
Als dit slechts een droom was?
Een droom die reeds is vervlogen
Zonder schimp , zonder meedogen?
ik loop hier alleen,
Een kille wind vangt mijn haren, woelt om me heen
Kon ik maar mijn ogen sluiten
en vredig wegzinken van de boze wereld hierbuiten