vederlicht zijn de voetstappen die ik hoor, ik draai me om,
niemand, slechts het gefluister van beter tijden in mijn oor.
Mensen komen en mensen gaan, maar het zijn slechts schimmen,Schimmen van wat eens was.
Ik praat hierover met iemand, maar het blijkt slechts mijn schaduw.
Af en toe hoor ik de vleugels van engelen klappen,
Zij leven slechts langs mij heen, af en toe lift ik een seconde mee.
Soms proef ik hun nectar, soms voel ik hun licht,
Soms, maar ik kan het niet aan.
De snelheid van hun vlucht overdondert me,
Ik moet af haken en verval weer in mezelf.
Ooit hoop ook ik te vliegen, te zweven in het tijdloze.
Slechts gebonden door liefde vind ik dan mijn weg,
Slechts gelijke om me heen.
Ik zou stijgen boven mijn eigen dromen,
En creƫer een wereld voor ons.
Mijn gebroken vleugels gaan mij hier niet brengen,
Ik kan hier wel wat hulp bij gebruiken.