Je wordt ergens geboren.
Iedereen mocht het horen.
Daarna wordt je groot.
Maar niet altijd tot je dood.
Sommige sterven jong,sommige sterven oud.
De dood laat je niet koud.
De dood ligt altijd op de loer.
ook al ben je nog zo stoer.
Niemand weet wanneer je dood gaat.
het kan je ouders zijn,maar ook een goede maat.
Dood gaan is niet fijn.
Want het doet andere veel pijn.
Sommige worden vergeten.
Andere worden aanbeden.
Door een ziekte of een ongeluk.
De dood maak je van je stuk.