Het was als in een droom
dat de dingen tot mij spraken.
Het leek een hersenschim, een herinnering
aan alles wat ik was kwijtgeraakt.
Je bent dood, zeiden de dingen
Vanbinnen ben je allang gestorven.
Je bent niets en zult nooit iets worden.
Maar ik leef nog, wierp ik tegen
Ik heb een geest, een lichaam dat kan bewegen
al heeft mijn stem geen adem om te spreken.
De dingen lachten en spraken:
'Je bent niets meer dan een marionet
een pion waarnaar
de dood haar vingers uitstrekt.
Zeg niet dat je niet voelt
hoe het sterven je geest reeds heeft beroerd
of dat je de angst voedt
door te ontkennen dat ze bestaat.
Bovendien hebben wij de leugens gezien
waaruit je tweede huid werd geboren.'
Ik keerde de dingen de rug toe
hun woorden maakten mij ondraaglijk moe.
'Het leven is een spel en ik heb verloren.'
Dat is alles wat ik zou zeggen.