Hij loopt rechtop, zijn fiere kop geheven
Zijn – veel te grote - hoed, wat scheef gezakt
Een zwarte hoed, chique maar niet bekakt
Waarin hij schuilt, bang voor het echte leven
Behoedzaam , zonder oogcontact
In zijn cocon uit pure zij geweven
Vooralsnog maagdelijk en onbeschreven
Blijft hij zichzelf; blijft hij intact
Hoe lang nog kan hij dit verdragen
Valt plots het masker op de grond
Of kickt hij op zichzelf beklagen
Een zielenpoot, een overjaarse kettinghond.
Een rukwind die daarop ontstond
Nam niet alleen zijn hoed, maar tevens al mijn vragen.