Oit was mijn kamer een bende,
zo erg dat ik nog niet eens mijn eigen bed herkende.
Overal lagen kleren,
een varken kon er nog wat van leren.
's Morgens moest ik vijf minuten eerder opstaan,
en stampte ik enigzins door die rotzooi een loopbaan.
Ik wist nooit wat voor weer het was buiten,
want er koekte pizza vast aan de ruiten.
De deur en muren waren versleten,
en het stonk er letterlijk als de neten.
Als er iemand was, gingen we nooit naar boven,
en dat moest ik dan aan die bezoeker beloven.
Maar op een dag vond ik de wasmand,
en vulde die meerdere malen tot de rand.
Toen ik ontdekte dat een vuilniszak was om afval weg te gooien,
kwam ik al aan de laag met ratten,zelfs dooie.
Ik probeerde al een beetje door mijn kamer te lopen,
en hee,een klink,dat raam kon ook open.
Toen ik die blauwe lucht ineens zag,
wist ik dat het toch echt aan mij lag.
Ik poetste die dag tot in de late uren,
en 's morgens kon ik al naar schone stukjes grond gluren.
Na enkele dagen was ik klaar,
en kijk nou daar,
Mijn kamer was schoon, bijna gewoon