gearmd
liepen we gehaast
door 'n wit gerijmd winters bos
met lopende neuzen en koude handen
en op de wangen een rode blos,
ooit waren hier kinderen geweest
tijdens een zondagsfeest
in al die drukte niet gezien,
misschien,
verlaten banken
't platte gras en de struiken
sliepen zacht een winterslaap
terwijl de rodenderons
ophielden met ademen en ruiken,
bizar hoe zoiets
zich herstellen zou
bij 'n sprankeltje zon
of de hoop na elke dood,
onze stemmen galmden
ver tegen de boomstammen
de weg van vertwijfeling,
trek het je niet aan
zei ze grootmoedig
met een angstige pijn
ben je wel de mijn' ?
je hebt gelijk
zei 'k haar amechtig
en 't klonk wat plechtig
niets is goed genoeg
voor jou,
mag 'k desalniettemin
je maatje zijn ?