De inbraak
Ze hoorde ruw gekraak en schrok zich een hoedje, al droeg ze dit nooit. Zulk een vreemd geluid had ze nog niet gehoord. Haar vlucht uit de leefkamer had niet misstaan bij een hindernissenparcours. Haar rok trok een stoel omver, haar scheenbeen stootte tegen de salontafel. De asbak, de kaarsensteun en het lege glas legden het loodje. Terwijl ze zich bukte en over haar pijnlijke scheen wreef, duwde haar achterwerk een taboeretje met bloemenvaas omver, en toen ze naar voren sprong, haakte ze met haar schoen in het tapijt en vloerde ze nog enkele stoelen. Ze trok de open deur met volle kracht achter zich dicht, de knal van het slot mengde zich met brekende glasruitjes.
In de hal wist ze even niet waar naartoe en bleef doodstil staan, haar oor gericht naar de leefkamer. Het vreemde gekraak leek nog sterker in deze stilte. Ze nam haar gsm en vluchtte naar buiten. Hierbij scheurde ze haar rok aan een rozenstruik en die schramde haar bil tot bloedens toe. Ze was zo ontdaan dat het enkele minuten duurde voor ze kon bellen.
Met de gemeente politie…, waarmee kunnen wij u van dienst zijn?
Ze trachtte iets te zeggen, maar haar stem sloeg over als die van een kastraat.
De politiemannen bekeken mekaar en de agent van wacht legde de hoorn neer. Zulk verhakkeld verhaal, daar konden ze niets mee.
De politie telefoon rinkelde weer.
“Zie je”, zei de man van dienst, “daar heb je die van daarnet weer, ze zal nu wel kalmer zijn.”
Politie…, waarmee kunnen wij je helpen?
Nu was haar stem rustiger en op normaal niveau, ze gaf zelfs onmiddellijk haar naam en adres.
“Er is bij mij thuis een zwaar krakend geluid, zo raar dat ik aan een inbreker denk en nu sta ik hier buiten en bel jullie om hulp. Kom gauw, want er staat nog een kom soep op het vuur.”
“We komen”, zei de agent, “gaat u niet weg, dan kunt u ons de weg wijzen.”
“Ja”, zei ze, “maar ik ga onder geen beding weer naar binnen.”
“Nee, nee”, zei de agent, “dat doen wij wel, tot direct.”
De agenten kwamen in beschermende kledij. Voor inbrekers moest je oppassen, ze konden wel gewapend zijn. Met vier gingen ze op de deur af, drie met getrokken revolver, de vierde met de sleutel. Heel voorzichtig opende hij de voordeur.
Op de toppen van hun tenen gingen ze binnen. In de stilte hoorden ze het akelige gekraak, het kwam uit de leefkamer. Door de gebroken ruitjes loerden ze behoedzaam naar binnen. Wat ze zagen, deed hen nog voorzichtiger zijn. De ravage was enorm: omgevallen stoelen, planten omgekieperd , de salontafel scheef en schots en alles op de grond gegooid. Hier had men zwaar huis gehouden.
Daar er niets bewoog, waagden ze zich naar binnen. Ze verspreidden zich in de living, goed kijkend of er niemand was. Niets te zien, ook niet in de keuken, daar draaiden ze het vuur onder de soep uit.
Een van de agenten, een zorgzaam type, draaide de knop van de radio om, er kwam toch geen muziek of gepraat uit, dus was er geen reden waarom hij aan zou moeten staan.
Door deze handeling werd het muisstil in de leefkamer, het gekraak was verdwenen. Nu de stilte was ingetreden, was men er zeker van dat er geen inbreker meer binnen was.
Ze riepen de vrouw naar binnen, ze was nog wat zenuwachtig.
Na het invullen van de nodige paperassen keerden de agenten terug naar het politiebureau.
De vrouw kon nu aan de schoonmaak beginnen en omdat de zon binnenscheen en alles goed was afgelopen, zette ze de radio aan.
En nee, er klonk geen gekraak, de storing was voorbij.
ela