Als fris en jong het groene gras,
de kersenboom getooid,
met bloesems milde geuren,
een bloemenpracht ontstaat.
Als mist in flarden hangt,
in weiland en in sloten,
en aan de kim de zon herrijst,
en dauw maakt voeten nat.
Als leeuwerik in ’t veld weerklinkt,
en vlindervleugels zich ontluiken,
en kalfjes dartel in de wei,
de kievit schrik aanjagen.
Als woerd al varend in flottielje,
beschutting zoekt voor ‘t kleine kroost,
en geurig dampend velden staan,
vol leven en vol kleuren.
Dan heeft de Lente toch gemaakt,
wat menig mens vermocht,
een schilderij zonder palet,
geheel uit vrije hand.