er lagen wallen op de mannen
die harde werkers van weleer
het werden dijken overspannen
de zee weerkaatst er keer op keer
de duinen barsten vol verlangen
helmgras prikt in dijen strak
het stormt in bol geblazen wangen
zoete zucht in zoute wonden; water brak
de lucht in tweeën, wolken splijten open
het helle blauw kleurt zacht oranje
een ruimer sop komt aan gekropen
bubbels verdrinken als champagne
er klimmen vogels door de winden
klaagzanger en zijn hoogste lied
vallen brakend zonder vlucht te vinden
tussen spitse bieze of priemvormig riet