Een nimf liep door een bos,
Over een pad van prachtig mos.
Haar haren in de wind,
O wat was ze welgezind.
Ze liep naar een beek,
Waar ze naar de vissen keek.
Ze begon te zingen over water en stroom,
Over licht en zon, over blad en boom.
Ze begon te dansen op haar lied,
Stoppen nee dat wou ze niet.
Toch stond ze stil,
Al was dat tegen haar wil.
Ze ging verder met haar tocht,
Waar ze naar meerdere avonturen zocht.
Lichte passen had haar stap,
Ze was niet traag maar ook niet rap.
Twee zwaarden op haar rug licht als een veer,
Voor vijanden, aanval en verweer.
Af en toe hoorde ze een haas of vos,
Snel trok ze dan haar zwaarden los.
Opgelucht was ze als ze wist , het was maar een dier,
Dan ging ze weer verder weg van hier.
Stak ze haar zwaarden weer in de scheden terug,
Haar stap was niet langzaam maar ook niet vlug.
En zo ging ze weg, weg van hier