In een oogomwenk was alles verdwenen.
De ramen waren ingeslagen met, op straatliggende stenen.
Een mama, met een ingebuideld kind.
En nog een kind, dat zijn mama niet meer vind.
Een karrevracht vol vreemdelingen.
En een oudere zus, die voor de jongere zit te zingen.
De rode, bloederige lijnen,
en steeds meer mensen die verdwijnen.
Dan plots een schot.
Het gaat allemaal zo vlot,
Zwart voor men ogen, ik zie niets meer,
dan nog een schot en er valt er weer één, dood neer.