hij kijkt mistroostig om zich heen
't kroost krijst, hij is nooit alleen
waar moetie heen
hij ziet z'n vrouw, die heks die tang
plakt haar het liefst achter 't behang
maar hij is te bang
hij was er dachtie niet goed bij
jaren terug, in die bloemenwei
toen ze zei: jij bent van mij
maar als je alles van tevoren geweten had
dan had je mischien dit, dan had je mischien dat
ach, het zou wat
de kat spint van genoegen op de bank, net weggeweest
zo simpel kan het zijn, peinst hij, ach was ik maar dat beest
zo vrij van geest
z'n vrouw bijt: jij lui zwijn, kom van de bank af, doe es wat
haal eerst Mientje uit de stront, doe dan Jantje in bad
daar jankt de kat: heb jij dat
hij had daar in die bloemenwei
niet moeten zwichten voor haar vrijerij
haar zoet gevlei
maar als je alles van tevoren geweten had
dan had je mischien dit, dan had je mischien dat
ach, het zou wat
de mallemolen van het bestaan in 't huisje ach en wee
draait lustig door, hij neemt er nog es twee
en nog es twee, en nog es twee
maar als je alles van tevoren geweten had
dan had je mischien dit, dan had je mischien dat
ach, het zou wat