hij fietst van me weg, hij is nu nog maar
het silhouet van een jongen met rugtas
een magere gestalte met haast witblond haar
en ik wilde dat hij nog hier was
naast hem een bomenrij, in groen geel en rood
elk boomblad haarscherp in de wind
de gevallen kastanjes, vertrapt zwart en dood
omleiding in wapperend lint
daarachter een voetpad, scheve tegels met gras
en een sloot langs de ruisende rietkraag
een gat in de grond waar een prullenbak was
de struiken, afgesnoeid, laag
van al deze dingen dringt niets tot me door
ik zie nog net hoe hij afslaat en remt
deze stad om me heen is maar een decor
ik bal de hand waarin mijn fietssleutel klemt
en vervloek de vrijheid die ik verloor
omdat zijn aanwezigheid alles overstemt