Hij ontwaakt om zo'n uur of tien,
zij op d'r sloffen naar de kruidenier,
z'n thee, zwart getrokken, die goeie Fien,
ze deed het uit liefde en plezier.
Hij breekt zijn beschuitje met pindakaas,
en sopt het in de lauwe thee,
versuft kijkt hij naar buiten, de ouwe baas,
nee, het zit allemaal niet mee.
Fien, inmiddels aangekomen, zwaait laconiek,
haar gezicht verfrommeld door opstaande plooien,
"He Kees, waarom eet fikkie niet, is die ziek?",
hij haalt zijn schouders op, behoort tot de dooien.
"Nou, je kijkt ook net of er iemand is gaan waaien",
roept Fien en trekt een jolige snuit,
en terwijl ze Fikkie beet pakt en wil gaan aaien,
blaast Kees zijn laatste adem uit.
Ja, bijna vijftig jaar samen geweest, ze is nu alleen,
"Ach, weet je buuf, het is zijn tijd geweest".
Fien, ze heeft alleen Amsterdam gezien en zometeen,
sloft ze opnieuw naar de kruidenier, met Kees z'n geest!