de schoonheid drijft de veer
naar het midden van de vijver
een rimpel trekt een kring
rond haar contour
een rozenblad valt
en drijft zacht langs
de zomerbries
glijdend het water binnen
zij aan zij
gelegen in het speelse water
glad als een bladspiegel
schrijven ze een chroniek
de zon keert in richting
zodat de schaduw
de vijver subtiel
in tweeén snijd
onbeweeglijke vissen
blazen het water voort,
en de veer ademt een weg
naar het nervenblad
een traan rolt over
een wolkenwang
en slaat een krater
in het waterbekken
de veer heft boeg
als een driemaster in nood
ploegend nu
gedragen door zacht dons
het rozenblad speelt
vervolgens met richting
over het gewelf water,
tollend als een roeier
met slechts één riem