Een oude landloper
strompelt over de weg
gebogen
door de spit
zijn voeten met
zweren overdekt
zijn zwaar gehavende kleren
bungelen om zijn
uitgeteerde lijf
in geen jaren een
fatsoenlijk maal genuttigd
alleen op de wereld
lijkt het
verdreven,
waarom, vraagt hij zich af
ik heb nooit
iemand pijn gedaan
altijd hard gewerkt
dit verdient toch niemand
het is even stil
maar dan verschijnt er een
rimpel tussen zijn ogen
hij richt zijn blik naar de hemel
kijkt even om zich heen
en verzucht dan
toch heb ik wel
een paar dingen om
dankbaar voor te zijn
zo is het een mooie dag
en hoewel ik een wrak ben
zijn mijn ogen
altijd goed gebleven
stel je voor dat ik blind was
en om dit aan zichzelf
te bewijzen
knijpt hij zijn ogen
stijf dicht en
strompelt voort
de plotselinge
duisternis
is verstikkend, ontzettend
al snel weet hij niet
meer welke kant hij oploopt
na een paar minuten
opent hij zijn ogen weer
en kijkt vol vreugde
naar de blauwe lucht
een heldere zomerzon
verlicht zijn pad
god zij gedankt voor het zien
roept hij uit
en
innig tevreden loopt hij verder