JIJ.
Zijn ogen
waren jouw bevel.
Voldoen moest je aan wensen
van mensen om je heen.
Dat was de gouden regel
van jouw spel.
Jaren heb je dat gespeeld.
Attent en lief voor iedereen.
Maar jij bleef in de kou.
Jij kreeg van niemand liefde meer.
Er was slechts een, die bleef je trouw.
Je schaduw was er niet.
Geluiden zonder echo's.
Je stond alleen in je verdriet.
Jouw spiegelbeeld was maar een schim
van een vroegere herinnering.
Geknield heb je gebeden.
Kracht gevraagd aan Hem.
Hij heeft zijn hand gegeven.
Je kon weer langzaam
met jezelf leren leven.
Gesterkt heb je gewerkt
aan de opbouw van je leven.
Je muren zijn omver gehaald.
Je blik is fier, je schouders recht.
Je hebt weer liefde om te geven.
WIL MELKER
28/10/2000