Niets is mooier te mogen zingen,
het chanson te kunnen presenteren,
een compositie met herinneringen,
deze op eigen wijze te creeren,
aan het publiek wat op me wacht,
waarvoor je alles wilt geven,
jezelf met vermeende lichaamskracht,
mijn God, elke keer dit te beleven.
Op het doek de weerschijn van de lampen,
mijn handen doordrenkt van het zweet,
je zoekt om je ergens aan vast te klampen,
ik heb koorts, wat is het heet!
Orkest, het intro spelend, je moet op,
het applaus verwarmt mijn hart,
bij het oplopen vormt zich een aanslag op je strot,
ik kijk de zaal in, niets...helemaal zwart.
Dan bij de tonen van het eerste chanson,
het gevoel dat alles aan je staat te vreten,
maar het gaat vanzelf, want mijn levensbron,
is te mogen zingen, ik ben ervan bezeten.