Plotseling
met mijn zwarte haren, schitterende
bruine ogen en een
vreemde smoel...
lig ik en adem
alleen.
Weet te goed...
met haar blonde haren, fantastische
blauwe ogen en een
knappe snoet...
dat ik
mag gaan.
Hier en daar praat ik al
tegen mezelf.
Mijn hoofd stormachtigvol, de hare
windstilleeg.
Op zoek naar die ene
hekstovenaar
op een stok; zij die tijd kan
vernietigen en ondragelijke pijn
tevoorschijn toveren.
Een duidelijke boodschap en een
akelig einde aller illussie,
mijn gekke wereldwaan,
zo’n sprookjesschoon droomdom.
Een monstertje, achter het stuur,
nu zichtbaar en ik zo klein.
Mijn horloge op de seconde;
geen enkel plan.
Misschien ligt het aan de maan en
aan de vallende sterren...
Al ben ik blind, ik leef
–gelijk een trouwe hond
wacht ik op haar nog even?
Na een zee interactie
gewoon dada.
Gevoelig ben ik en zo is zij.
Een hekstovenaar die is vrij en
zij vliegt.
Zinloos en op -en der in- eens.
Zoveel zoutwater en wartaal weelde.
Ik trek aan mijn haren en glinster.
Was het maar een stoute droom?