Daar nadert uit het schemerwoud,
een witte schim, zo welvertrouwd,
op zilverwitte voeten.
De eenhoorn is zo'n schuchter dier,
zo wild en schuw en toch zo fier.
Durf ik haar te ontmoeten.
Ik ben alleen, lig in het gras,
vergeet hoe bang ik voor je was,
en wil je zachtjes strelen.
Ze knikt, en in dit stille uur,
vergeet ze even haar natuur,
en komt ze met mij spelen.