In de huizen van de schuchtere mensen
de dorpen en de steden
worden zij steeds vermeden
ze zijn wormen, de melaatsen
waaraan geen fatsoen zich meet
In die melaatse buitenringen
die de aarde liever af wil stoten
lopen mensen in de goten
op de straten en de pleinen
men ziet ze liever maar verdwijnen
In die sterrenstoffen van de aarde
lopen mensen die naar beneden staren
ze willen de vaart van mensen niet meer kennen
zij kunnen niet meer wennen
aan de prikkels en de hardheid
In die hardheid is voor hun geen plaats
in die afgestoten buitenschillen
het enige wat ze echt nog willen
is de adem voelen van de planten en de dieren
de rijkdom van hun welgemeende
zuivere kwaliteit
daarin zijn ze tot echte liefde steeds bereid
In de de domeinen van de afgedankte
de zieken en gekwetsten
vinden wij echter juist de geste
de wens van liefde en vertedering
in de huizen van de stille mensen
heerst de ommekeer en wende
die iedereen van buiten kende
tot de mens zichzelf van God vervreemde
zich zelf maakte tot ontheemden
in de huizen van de schuchtere mensen
is ieder een onschuldig kind
anders dan de massa denkt en voelt
soms ras individualisten
doch anti materialisten
juist zorgzame idealisten
dat daar ieder mens tot God verbindt