De wereld lacht
Geluk schijnt naar buiten
Warm geel licht verlicht de vrolijke gezichten
achter de ramen
Ik sla mijn armen om me heen en probeer niet te rillen. Ik staar naar de verlichte ramen en vraag me af waar de mensen over praten. Het moet wel iets moois zijn, een droom of een wens, want hun gezichten stralen. Een man staat op en beeldt een soort van dansje uit, met zo’n onflatteuze onhandigheid dat zelfs ik er vanaf hier om moet lachen.
Het is koud buiten en ik mis je.
De wereld straalt
De sneeuw schittert in de lichtcirkels van de lantaarnpalen’
Een dun wit poedersuikerlaagje dwarrelt neer
bedekt de straten
Ik maak voetafdrukken in de sneeuw en mijn handen tintelen. Ik sta stil bij het getekende hartje op de grond. De pijl die erdoorheen is gemaakt is scheef en de letters zijn bijna niet leesbaar. Toch vind ik het mooi, gewoon, omdat het gebaar zo lief is. In gedachten zie ik een jongen die ijverig een stokje zoekt en daarmee het hart in de zachte tekent. Zijn vriendin zou hem verliefd aankijken en glimlachen. Het hart verdwijnt onder de witte deken van de winter.
De straten zijn leeg en ik mis je.
Ik mis je.