Gisteren liep ik naast je nog,
handen vervlochten, 't was hemels toch.
Door 't duister, viel ik in de nacht,
door ging ze, z' heeft niet gewacht.
Naarstig ben ik nu op zoek,
onder elke steen, achter elke hoek.
Ik kijk, ik roep, kan haar niet vinden,
nochtans, 'k ben niet meer bij de blinden.
In mijn haast blijft ik nog hopen,
morgen zal Liefde weer naast mij lopen.