Na zacht rumoerig wachten op eerste tonen
terwijl gespannen snaren worden aangezet
tot welluidendheid met fluit of klarinet
om Grieg’s suite met schoonheid te bekronen
klinken schuchter de eerste zachte akkoorden
van het schone “Opus 40, Aus Holbergs Zeit”
klanken vanuit de oudheid Muzen geweid
tonen van cello en fagot die we als fuga hoorden
gevolgd door Menuet, Gavotte en Bourree
elk afgewisseld door strofen preambule,
in ritme als aangegeven door golvende zee
ziet men danseressen waaierend in tule
waant men zich in woud tussen elf en fee
in de ban gehouden door trol en zwûle.