Manenschijn,
zonnenschijn,
dat is er niet in haar leven.
Duisternis,
schaduwen,
bliksem en donderslag.
Daar ligt ze,
alleen
in een hoekje te huilen.
Niemand ziet haar staan,
ze staat er alleen voor.
Waarom ben ik nu zo?
Ze haat het om haarzelf te zijn.
Ze wil alleen nog maar dood.
Ze begint haarzelf te snijden,
het doet goed.
Deze pijn is beter dan de andere pijn.
Ze kan er niet mee stoppen.
Haar armen,
handen en polsen
staan vol met schrammen.
Uiteindelijk stopt ze
omdat er geen plekje meer overblijft
waar ze nog kan snijden.
Ze haat alles.