Bladeren.
In voorjaar zijn ze ontsproten,
Aan takken en jonge loten,
Aan struik en boom,
In voorjaar, zonder schroom.
Gehard door wind regen en zon,
Waar hun eerste dans begon,
Sieraad der natuur,
Schoonheid, van niet lange duur.
Trotserend, vroege stormen,
Samen beschutting vormen,
Tegen regen, zon en wind,
Zodat men er leven vindt.
Aan struiken, eiken en linden,
In tuinen, of bossen te vinden,
Ieder in eigen kleur en vorm.
Keren, draaien voor de laatste storm.
In ’t voorjaar zijn ze ontsproten,
Aan takken en jonge loten,
Vlijen zich in de herfst neer,
Als deken tegen ’t gure winterweer.