Ik wacht nog even, dan is het weer licht.
Want de wolken worden meer grijs dan donkerblauw. Mijn gedachten worden meer zwart dan iets anders en ik ga nog even door. Vergeet lantarens te tellen die zo uit zullen gaan en stap met verkleumde voeten op de strepen van de weg. Alles wat er kan gebeuren zou verlossing zijn, erger zal het niet worden. Niet erger dan vandaag. Nooit beter dan gisteren.
Ik sla de hoek weer om, hetzelfde blok, maar ik zie geen huizen meer. Geen auto’s, bomen, brievenbussen. En alle brieven die ik schreef. Waar zijn die heen gegaan? Daar in de verte staat een man en ik zie je naar me lachen. Nog zeven, zes, vij- nee. Want je komt niet dichterbij. Vandaag geef ik op, want er is geen directe vlucht naar gisteren.
Maar gisteren was dat anders. Wanneer je met je ogen open met je ogen dicht ligt en dat lichaam net niet voelt. Kunt praten in zuchten en weet wanneer je moet koesteren. Weet wanneer het niet meer verder gaat. Weet wanneer je in een moment moet blijven hangen. Want morgen is een herinnering die je nooit meer ziet. Maar gisteren, die gisteren wist ik dat nog niet.