Het is vijf voor twaalf en kouder dan ik wil. Er wacht iemand, speciaal voor mij, maar het komt niet binnen, komt er niet uit. Ik zeg dankjewel en laat hem gaan. De bus wacht nog op mij, en ik stap in, alleen. Mijn ogen kijken achterom, waar jij niet staat, nog steeds niet bent, hoe vaak ik ook al gekeken heb. Maar er is nog een misschien. Mijn ogen huilen nu terwijl de bus wegdraait. De werkplaats af. Het stadslicht in.
Lachende mensen voor, achter, iedereen stapt in en niemand uit. De ramen worden waziger en ik walg van de vage reflectie die ik nog zie. Ik walg van mijn misschien. Mijn hoop dat thuis niet alleen is. Mijn hoop dat je daar wel op mij wacht. Ik stap uit, loop om. Naar de straat waar je auto ook niet staat.
Ik veeg tranen weg om een stel ouders van een glimlach te voorzien. Ze gaan naar bed en ik blijf hier. Tegen beter in staar ik uit het raam. Ga op de vensterbank staan, want misschien nog, misschien.. Maar de weg blijft stil, geen zwarte auto’s. Geen verloren liefdes, of juist toch wel. De gordijnen dicht en ik vermijd de bank, de openhaard, het kleed en laat mijn ogen weer verder gaan. De trap omhoog en een bed dat wel moet blijven staan. Waar ik moet liggen, maar niet slaap. Ik knip de lampen uit; gefeliciteerd Kim, het wordt een fijne dag vandaag.