‘Mag ik u vragen om een kleine gunst?’
Ik draaide me om en voor ik nee kon zeggen begon ze:
‘U moet weten dat het met mij niet zo erg goed gaat de laatste tijd, weet u?’
Ik wist het niet maar ze ging toch door:
‘Mijn man is vorig jaar overleden, zomaar.We zouden samen oud worden maar dat is dus niet gelukt, tenminste niet zoals we dat in gedachten hadden.’
Ik keek op mijn horloge en dacht op mijn beurt: ‘Moet ik hier naar luisteren, hou nou toch op.’ Maar ze ging dus verder en ik kon niet weg:
‘Onze kinderen zijn al lang het huis uit, moet u weten en ik zie ze niet meer zo vaak.
Alsof het niet meer mijn kinderen zijn, soms. Kent u dat nou niet ook, dat begrijpt u toch?’
Tranen welden op in haar ogen, een stille snik.
‘Hij was niet perfekt, niet eens bijzonder, gewoon mijn man. U heeft toch zeker ook een man? Dan begrijpt u toch wat ik bedoel, of niet?’
Ik keek haar aan en dacht ‘Wat klets je nou?’ Ze had vreemde ogen, die oude vrouw.
Ze waren als een boek, open om te lezen en dus nat van de tranen.
Maar ik ben geen lezer, geen luisteraar, ik ben meer een schrijver en prater, begrijp je?
Ik dacht: ‘Ik ben hier weg, ik ken je niet eens.’ En toen lag plots haar hand op mijn arm.
‘Jongen, waarom kijk je zo bang. Ik ben het, je moeder. Wat is er aan de hand?’
Beleefd duwde ik de rimpels van me af.
‘U verwisselt mij met iemand die ik niet ben. En ook niet kan zijn, mevrouw. Ik moet nu verder.’
‘Oh, ik begrijp het. Alsof het niet meer mijn kinderen zijn’.
Ze wreef met diezelfde hand haar tranen weg.
‘Ik vraag wel iemand anders’.
Ze slofte langzaam op haar pantoffels van me weg.
De regen drupte op haar grijze haar, niet veel.
Juist genoeg om haar te verkillen en mij ook.