Ik dwaal af.
Ik sluit mijn ogen.
Heel langzaam word ik opgezogen door het labyrint in me hoofd.
Het zijn hersenspinsels, die me over dwaalsporen leiden.
Gaandeweg ben ik steeds dieper de grijze massa aan het penetreren.
In de verte hoor ik betoverende liederen.
Ze lijken een gevoel van verlichting van de geest op te wekken.
Het zijn de melodieƫn van de oogverblindende muzen.
De enige gewenning begin ik aandachtiger te luisteren.
Het is een typerend gezang die door mijn ziel heen snerpt.
Het lijkt me van alle kanten te benaderen.
Het is niet meer lief en zacht zoals je op het oog verwacht.
De zang begint steeds luidruchtiger, valser en kwaadaardiger te klinken.
Het is een verraad van mij eigen hersenspinsels.
Ze klampen zich aan mij vast.
Een ijzige greep omsluit mij.
Met een hevige afgunst realiseer ik hoe mijn innerlijke rivaal steeds dieper in mijn geestvermogen doordringen.
Mijn wilskracht is niet meer zo sterk als voorheen.
Geleidelijk aan wil ik me overgeven aan de verleiding om zelf niet meer rationeel te hoeven denken. Hopelijk kan ik op tijd toegeven.
Toegeven aan dit gedachten spelletje, doormiddel van visualiseren van een plattegrond uit het labyrint die ik zelf heb gecreƫerd hieruit ontsnappen is niks anders als het domweg verkrijgen van een nieuwe perceptie.
De bevrijdende verlichting van een zelfrealisatie.