We liepen op een landweg, de stad uit.
Alles was vredig
tot we het kanongebulder hoorden.
Links en rechts van de weg lagen soldaten ingegraven.
Ik had geen idee wie de vijand was
en of het verschillende partijen betrof.
Misschien waren het wel de onzen.
Als je al van de onzen kon spreken,
want een kogel was zo ontvangen.
Er was geen weg meer terug.
Ik was niet alleen, maar wel
verantwoordelijk.
Het was zaak beschutting te zoeken.
We moesten onze eigen loopgraven in.
De weg was echter vlak.
In de verte zagen we geschut aan de hemel.
Het kwam alsmaar dichterbij.
De vijand landde in de verte al in vogelachtige boten.
Er was geen tijd te verliezen.