Doodgewone zaterdag nacht in de amsterdamse stad,
doodgewone kroeg waar ik een heerlijk koud pilsje had.
Doodgewone vrouw die zielig uit haar ogen keek,
doodgewone ik die vlak naast haar bijna bezweek.
Doodgewone ik besteld 2 port aan de bar in een glas,
doodgewone ik die naar de tafel liep waar zei was.
Doodgewone vrouw moest glimlachen toen ze mij zag,
doodgewone vrouw stelde zich voor met een rare lach.
Doodgewoon was niet meer terwijl ze mij aankeek,
doodsangst kwam bij mij en pardoes aanreed.
Doodsonde toen zijn adamsappel zong,
springlevende ik die met een noodgang de kroeg uit sprong.