Toen ik begon aan mijn reis, kwam ik een kiezeltje tegen.
Dit kiezeltje lag op mijn hart.
Ik liep er om heen, liet het liggen en ging verder met mijn reis.
Het kiezeltje werd steeds groter en groter.
Inmiddels is het een enorme steen.
Een steen, die loodzwaar op mijn hart ligt.
Ik was op zoek naar duidelijkheid en naar mijn ‘ik’.
Toen raakte ik de weg kwijt, niet wetend waar ik heen moest.
En nu ben jij er niet, om mij te helpen.
Juist jou heb ik nu zo hard nodig.
Alleen jij snapt waar ik naar op zoek ben en waar ik dit kan vinden.
Inmiddels heb ik dit dus nog lang niet gevonden.
Je zegt tegen mij, dat je er altijd voor mij bent, wat er ook is.
In de werkelijkheid ben jij nergens te vinden.
De enige plek waar ik je af en toe kan vinden, is in mijn hart.
Jij maakt mijn leven een leven dat het waard is om te beleven.
Ooit zal jij mij de weg kunnen wijzen en de steen weghalen.
Dan kan ik pas echt verder, met jou aan mijn zijde.