Jouw Traan
Is als de laatste druppel water,
Die uit het doffe oog van de vis,
Schuilend onder een grote rots,
Nu er geen kabbelend beekje,
Meer voor hem is.
Hevig verlangend naar meer,
Meer houvast, meer vriendschap .
Totdat deze druppel water,
Langzaam door de zon,
Zijn houvast aan de aarde verliest,
En opgaat als vele kleine druppeltjes.
Zo licht als een veertje,
Rustig meegevoerd door de wind,
En hopend,
Dat hij ooit deze houvast en vriendschap ,
Weer terug vind,
Opeens verstoord en verward,
Door een Wolk,
En hij bad.
Maar tevergeefs,
Spat.
Nu weer schuilend onder diezelfde steen,
En wetend,
Dat het kabbelende beekje,
En de vriendschap en houvast,
Misschien kruizen ze nooit meer zijn pad,
Maar toch.
Hij bad.
Heel misschien zal hij ooit weer,
Meegevoerd worden,
Als de zon aan haar rentree begint,
En de Wolken weer vrijuit spreken,
En het gras weer zal verbleken,
Misschien dan,
Zal deze druppel, deze traan,
Op het rustige tempo ,
Op het tempo van het kabbelende beekje meegaan.