In een huis zo groot,
zonder enig gevoel van geloof.
Zet ik de kaars, op de daarvoor bestemde standaard
en neem plaats, op de bank ervoor.
een adem teug.
Hier zit ik dan.
in Gods huis, nietszeggend.
Alleen met de stilte.
In Gods huis,
zit ik, als niet gelovige.
Eerbiedig te zijn.
Niet voor God,
of een hogere macht.
Maar voor de stilte.
Voor de eenzaamheid.
Met muren, die meer hebben meegemaakt,
meer hebben gezien, dan ik ooit zal zien
of meemaken.
Beelden verwoest.
Was dit Gods wil?
Nog steeds alleen.
Geen gevoel van samenhang.
Geen gevoel van hoop, geloof of liefde.
Kaars uit.
tranen over wangen,
gevallen in Gods huis.