Donkere wolken, hangen over mij
Opgesloten gevangen, niet meer vrij.
De kou, voelt als wel tig dolken.
En de zon schijnt niet meer achter de wolken.
Duisternis is wat er wacht,
en het sleept me door de nacht.
Ik vecht met al mijn kracht,
maar het heeft mij in zijn macht.
Mijn huid zo week, gevoelig en bleek.
Verdoemd als het licht weer gaat komen.
Want dan moet ik weer gaan dromen.
Alle dagen lijken éen.
En een toekomst heb ik geen.
Zo verloren, en nergens thuishoren.
Nu heb ik spijt van die vliegende tijd.
Nu zit ik vast aan die eeuwige strijd.
Nergens meer hoop, alleen in de doop.
een dikgedrukt feit,
wat langzaam, langzaam
langzaam versleit.